h

BELANG EN WAARDE VAN DE LANDBOUW

10 oktober 2011

BELANG EN WAARDE VAN DE LANDBOUW

opinie: Door Sybren Gerlofsma, statenlid en woordvoerder ‘Water, natuur en milieu’.
De SP kent geen portefeuille ‘landbouw’. Deze keuze is historisch zo gegroeid en bewust zo gehandhaafd. Historisch, omdat de SP haar wortels in stedelijk gebied heeft. Gehandhaafd, omdat de landbouw een economische sector is, zoals de grafische sector, de textielbranche en het vervoersbedrijf. Ook hiervoor bestaan geen aparte portefeuilles, ze horen – politiek gezien – thuis onder ‘economie’.

sgklllToch is de betekenis van landbouw voor de samenleving van een andere orde dan een willekeurige economische sector. Landbouw heeft de oudste papieren en de meest omvattende invloed op de leefomgeving.

De verzamelnaam ‘landbouw’ voor akkerbouw, tuinbouw en veeteelt wijst op de eigenschap ‘landgebonden’, verbonden met de aarde, met het stukje aardbodem, dat door de mens wordt bewerkt. Deze verbondenheid maakt nu juist het verschil met andere economische sectoren, die alleen te maken hebben met een rendabel vloeroppervlak.

De gebruiker van de grond is bezig met het reguleren van deelprocessen van de natuur om zo te komen tot een optimale opbrengst. Voor zowel akkerland als grasland is de landbouwer afhankelijk van voldoende water en van een gezond leefklimaat, ook wel milieu genoemd.
De provinciale SP portefeuille ‘water, natuur & milieu’ heeft niet het woord ‘landbouw’ in de naam, maar dus wel degelijk alles met landbouw te maken.

Ethiek
Bij het woord ‘optimale’ komt de ethiek om de hoek kijken. Dit geldt niet alleen voor de landbouw, maar voor alle bedrijfseconomische processen. De vraag hierbij is waar de grens ligt van het streven naar een zo groot mogelijke opbrengst (winstmaximalisering). Anders gezegd: wanneer wordt in de praktijk het niveau bereikt, waarbij er onrecht ten opzichte van andere al dan niet betrokken partijen gaat plaatsvinden?
Als mensen aan de top van een landelijk bedrijf jaarlijks individueel enkele miljoenen euro’s aan inkomen ontvangen en als de winst van dat bedrijf rond de 100 miljoen ligt, dan is het uitvoeren van gedwongen ontslagen vanwege een dalende tendens in de winst een grove vorm van onrecht.
Als een bedrijf vanuit kostenoogpunt verzuimt om maatregelen uit te voeren, die nodig zijn om uitstoot en lozing van schadelijke stoffen tegen te gaan, is er eveneens sprake van onrecht. De omgeving wordt immers vergiftigd, zodat de gezondheid van de medewerkers en de daar wonende mensen en dieren op het spel staat.
Kenmerk van onrecht in beide voorbeelden is dat winstmaximalisering wordt gesteld boven het welzijn van mensen en dieren.

Verschuiving
De landbouwer weet zich vanouds afhankelijk van de natuur. Het verbaast dan ook niet dat deze beroepsgroep religieuzer is dan gemiddeld en zich meer laat leiden door de christelijke notie van ‘rentmeesterschap’.
In deze technocratische tijd wordt de afhankelijkheid van de natuur minder ervaren. Daarnaast staat het inkomen sterk onder druk en maakt de complexe regelgeving het er voor de boer niet gemakkelijker op. Hierdoor vindt de neoliberale visie op onze economie als een ‘vechtmarkt’ ook onder de beroepsgroep van de boeren steeds meer ingang.
Een deel van de boeren verandert van een christelijke rentmeester in een neoliberale ‘marktvechter’. Om de opbrengsten van het eigen bedrijf te kunnen verhogen, wordt door steeds meer boeren de grens opgezocht, opgerekt en overschreden ten koste van mens, dier, omgeving en niet te vergeten de collega boeren.

Wil een boerenbedrijf nog toekomst hebben, dan valt aan schaalvergroting niet te ontkomen. Investeren in een melkinstallatie voor 40 koeien, zoals vier decennia geleden nog gewoon was, is economisch niet meer verantwoord.
Schaalgrootte heeft dus aan de onderkant economische grenzen, maar hoe zit het aan de bovenkant? De enige factor met een beperkende invloed op de omvang van een boerenbedrijf is de beschikbare ruimte. Het Nederlandse wegennet is fijnmazig en de bewoningsdichtheid is relatief groot. Een aaneengesloten bedrijfsareaal van 100 ha (= een vierkante kilometer) is in de praktijk alleen realiseerbaar als bijvoorbeeld de grond van vier belendende boerenbedrijven met elk 25 ha wordt samengevoegd tot één bedrijfskavel. Voordelen van een dergelijke schaalvergroting gelden voor zowel akkerbedrijf als melkveebedrijf. De investering in bedrijfsapparatuur per ha is lager, zodat er meer bedrijfswinst overblijft. Verder is het totaal aan activiteiten gelijk gebleven en dus de wisselwerking met de omgeving niet veranderd.

Bedreigingen vanuit de veehouderij
Het wordt anders als er schaalvergroting in aantal stuks vee wordt nagestreefd, zonder de hoeveelheid grond uit te breiden. Bij een dergelijke intensivering neemt het dierenwelzijn af en zal de hoeveel mest per ha toenemen. Als de natuurlijke verwerking van mest hapert door een te groot aanbod, zullen grondwater en oppervlaktewater worden bedreigd en zal er (meer) stankoverlast ontstaan in de omgeving.

Nog een stap verder is dat bij schaalvergroting alleen het aantal dieren maatgevend wordt, terwijl afscheid wordt genomen van de ‘grondgebondenheid’ van een boerenbedrijf. Dit houdt in dat er voortaan economisch slechts gerekend wordt in kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlak.
Voor melkvee betekent dit bijvoorbeeld dat er geen weidegang plaatsvindt en dat daardoor de ‘mestproductie’ meer dan evenredig toeneemt bij een uitbreiding van de veestapel. Het afvoeren van mest verplaatst het probleem naar andere streken en zorgt voor meer overlast in het landelijke gebied door het af- en aanrijden van de hiervoor gebruikte tankauto’s.

Verder kan niet worden ontkend dat een dier, dat nooit het zonlicht ziet en te weinig natuurlijke beweging krijgt, meer vatbaar is voor allerlei ziektes en aandoeningen dan een dier in een klassieke boerderijsetting. Behalve teruglopend dierenwelzijn leidt dit tot een grotere kans op bedreiging voor de volksgezondheid.
In algemene zin kunnen we stellen dat er sprake is van bedreigingen als de balans tussen hoeveelheid dieren en hoeveelheid land is verstoord.

Drogredenen als verdediging
Veehouders, die om bedrijfseconomische redenen kiezen voor een dergelijke disbalans, verdedigen hun keuze doorgaans met verve door in de tegenaanval te gaan. Enkele vaak aangevoerde argumenten zijn:
1. Het agrarische gebied heeft een landbouwbestemming, zodat daar wonende mensen niet moeten zeuren;
2. Critici gunnen de boer geen normale boterham;
3. Natuur beknot de veehouder in zijn mogelijkheden en is daarom zijn vijand.

Deze argumenten blijken toch minder houdbaar dan ze op het eerste gehoor lijken.
Dat het agrarische gebied een landbouwbestemming heeft, klopt. Vergeten wordt dat een landbouwbestemming wijst op een landgebonden bedrijfsvoering. Als een veehouder het gebruik van land loslaat is hij geen landbouwer meer en heeft hij daar niets meer te zoeken.

Dat critici van het loslaten van grondgebondenheid, waaronder de SP, boeren geen goede boterham zouden gunnen, is onwaar. De SP is van mening dat boeren een erg belangrijke functie hebben. Naast voedselproductie zorgen zij immers voor instandhouding van een belangrijk deel van het cultuurlandschap in Nederland. Als zij afscheid nemen van grond als bedrijfsmiddel, dragen ze hieraan niet meer bij en plegen ze bovendien onrecht door de omgeving op te zadelen met bedreiging van de volksgezondheid en het bezorgen van overlast.

Grasland is niets anders dan gecultiveerde natuur. Zoals gezegd is de boer van oudsher sterk verweven met de natuur. Doet een veehouder afstand van weidegrond door te kiezen voor zogenaamde intensieve veehouderij, dan doet hij zelf ‘de natuur buiten de deur’. De natuur is niet zijn vijand, maar hijzelf máákt de natuur tot zijn vijand.

Naar een bio-industrie zonder land?
De indruk zou kunnen zijn gewekt, dat we intensieve veehouderijen zouden willen toelaten op en/of verplaatsen naar industrieterreinen. Dit is beslist niet het geval.
Door de lagere bewoningsdichtheid van industrieterreinen zijn gezondheidsrisico’s en overlast daar weliswaar kleiner, maar niet afwezig. Bovendien werken er overdag veel mensen.
Het aspect van het dierenwelzijn is bij de afwijzing hiervan de belangrijkste factor.
Aan dieren, die verstoken zijn van voldoende beweging, buitenlucht en zonlicht, wordt ontegenzeggelijk niet voldoende welzijn geboden om een gezond leven te kunnen leiden. De kans op ziektes en aandoeningen zal stijgen. Dat is slecht voor het dier en slecht voor de mens.

U bent hier